pijl
See also: Pijl
Dutch
Etymology
From Middle Dutch pile, pijl, ultimately from Latin pīlum.
Pronunciation
- IPA(key): /pɛi̯l/
Audio (file) - Rhymes: -ɛi̯l
- Homophone: peil
Noun
pijl m (plural pijlen, diminutive pijltje n)
- arrow, projectile
- arrow, indicator
Derived terms
- pijlpunt
- pijlsnel
- pijlstaart
- pijl en boog
- als een pijl uit een boog
- pijlen richten op
Anagrams
- lijp