broeder
See also: bröder
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /ˈbrudər/
Audio (file) - Hyphenation: broe‧der
- Rhymes: -udər
Etymology 1
From Middle Dutch broeder, from Old Dutch bruother, from Proto-West Germanic *brōþer, from Proto-Germanic *brōþēr, from Proto-Indo-European *bʰréh₂tēr.
Noun
broeder m (plural broeders, diminutive broedertje n)
- (formal, dated) brother, male sibling
- friar, member -especially non-priest- of certain ecclesiastical (notably Catholic clerical) groups
- member of a brotherhood, fraternity, order etc.; brother (fictive male kin member)
- (slightly dated) male medical nurse
- Synonym: ziekenbroeder
- colleague, especially if member of a corporation or other profession-related organisation
- fellow faithful, especially in certain sects, such as the Hussite Moravian Brothers
- a certain bread-like dish
Synonyms
- (male sibling): broer (now the common form)
Derived terms
- ambtsbroeder
- bedelbroeder
- broederband
- broederbond
- broederdienst
- broederfeest
- broedergemeenschap
- broedergemeente
- broederhaat
- broederhand
- broederhart
- broederhuis
- broederkerk
- broederkus
- broederliefde
- broederlijk
- broedermaal
- broedermeester
- broedermoord
- broeder-overste
- broederplicht
- broederschap
- broederschool
- broederstrijd
- broedertrouw
- broedertwist
- broedervolk
- cellebroeder
- drinkebroeder
- gebroeders
- geloofsbroeder
- geselbroeder
- gildebroeder
- halfbroeder
- kamerbroeder
- kloosterbroeder
- kluisbroeder
- lekenbroeder
- medebroeder
- minderbroeder
- ordebroeder
- schoonbroeder
- taalbroeder
- tweelingbroeder
- verbroederen
- wapenbroeder
- ziekenbroeder
Descendants
- Afrikaans: broeder
- Berbice Creole Dutch: bluru
- Jersey Dutch: brûder
- → Caribbean Javanese: bruder
- → Indonesian: bruder
- → Papiamentu: bruder
Etymology 2
From broeden + -er.
Noun
broeder m (plural broeders, diminutive broedertje n)
- brooder
- De steenuil is geen verstoringsgevoelige broeder, dus kunnen we de eierencontrole zonder risico uitvoeren.
- The little owl is not a disturbance-sensitive brooder, so we can carry out the egg check without risk.
Anagrams
- beroerd
Middle Dutch
Etymology
From Old Dutch bruother, from Proto-Germanic *brōþēr, from Proto-Indo-European *bʰréh₂tēr.
Noun
broeder m
- brother
- colleague
- friar
Inflection
This noun needs an inflection-table template.
Derived terms
- broederdeel
- broederlijc
- broederscap
- broedersceidinge
- broederslachtich
Descendants
- Dutch: broeder, broer
- Afrikaans: broeder, broer
- Limburgish: broor
Further reading
- “broeder”, in Vroegmiddelnederlands Woordenboek, 2000
- Verwijs, E.; Verdam, J. (1885–1929), “broeder”, in Middelnederlandsch Woordenboek, The Hague: Martinus Nijhoff, →ISBN