belasting
Afrikaans
Etymology
From Dutch belasting, from Middle Dutch belastinge (“burden, accusation”).
Pronunciation
Audio (file)
Noun
belasting (plural belastings or belastinge (dated))
- tax, levy
Derived terms
- belastingbetaler
Dutch
Etymology
From Middle Dutch belastinge (“burden, accusation”). Equivalent to belasten (“to load, burden”) + -ing.
Pronunciation
- IPA(key): /bəˈlɑs.tɪŋ/
audio (file) - Hyphenation: be‧las‧ting
Noun
belasting f (plural belastingen, diminutive belastinkje n)
- strain, burden, load
- Synonym: lading
- tax, levy by public authorities
- Synonyms: heffing, taks
- (electrical engineering) load
Derived terms
- overbelasting
tax-related
- bankenbelasting
- belastingaangifte
- belastingafspraak
- belastingbetaler
- belastingdienst
- belastingdruk
- belastingformulier
- belastingfraude
- belastinggeld
- belastinginkomst
- belastinginner
- belastingkantoor
- belastingontduiking
- belastingontwijking
- belastingovereenkomst
- belastingparadijs
- belastingplichtig
- belastingregime
- belastingtarief
- belastingverhoging
- belastingverlaging
- belastingvlucht
- belastingvoet
- belastingvrij
- beursbelasting
- BTW
- directe belasting
- dividendbelasting
- erfbelasting
- grondbelasting
- hoofddoekjesbelasting
- inkomstenbelasting
- milieubelasting
- omzetbelasting
- overdrachtsbelasting
- vennootschapsbelasting
- vermogensaanwasbelasting
- vermogensbelasting
- vermogenswinstbelasting
- wegenbelasting
- zoutbelasting
Descendants
- Afrikaans: belasting
- → Indonesian: belasting
- → Papiamentu: belasting, belásten, belaste, belaster
See also
- tol
Indonesian
Etymology
From Dutch belasting (“tax”).
Pronunciation
- IPA(key): /bə.las.tiŋ/
- Hyphenation: bê‧las‧ting
Noun
belasting
- tax, custom, duty
Synonyms
- (tax) pajak
Further reading
- “belasting” in Kamus Besar Bahasa Indonesia, Jakarta: Language Development and Fostering Agency — Ministry of Education, Culture, Research, and Technology of the Republic Indonesia, 2016.