zeildoek
Dutch
Etymology
Compound of zeil (“sail”) + doek (“cloth”).
Pronunciation
- IPA(key): /ˈzɛi̯l.duk/
Audio (file) - Hyphenation: zeil‧doek
Noun
zeildoek n (plural zeildoeken, diminutive zeildoekje n)
- sail, canvas, rag
Derived terms
- zeildoeken
- zeildoeks
Descendants
- Afrikaans: seildoek