trompetter

trompetter

Dutch

Etymology

From Middle Dutch trompetter. Equivalent to trompetten +‎ -er.

Hyphenation

• IPA^(key): /ˌtrɔmˈpɛ.tər/
• Hyphenation: trom‧pet‧ter
• Rhymes: -ɛtər

Noun

trompetter m (plural trompetters)

1. A trumpet player, especially in an army or an a ceremony.
   • 1973, Lennaert Nijgh, "Jan Klaassen de trompetter", performed by Rob de Nijs, In de uren van de middag.

     Jan Klaassen was trompetter in het leger van de prins / Hij marcheerde van Den Helder tot Den Briel / Hij had geen geld en hij was geen held en hij hield niet van het krijgsgeweld / Maar trompetter was hij wel in hart en ziel

     Jan Klaassen was a trumpet player in the Prince's army [= Prince of Orange] / He marched from Den Helder to Den Briel / He had no money and he was no hero and he did not like the thick of war / But yes, he was a trumpet player in his heart and in his soul

   Synonyms: trompetblazer, trompetspeler, trompettist