tijdstip
Dutch
Etymology
From tijd (“time”) + stip (“dot”).
Pronunciation
Audio (file) - Hyphenation: tijd‧stip
Noun
tijdstip n (plural tijdstippen, diminutive tijdstipje n)
- moment in time, time of day.
- Op dat tijdstip sliep ik nog.
- I was still sleeping at that time.
- Ondanks het late tijdstip was het nog erg druk op straat.
- Despite the late hour the streets were still very crowded.