taart
See also: Taart
Dutch
Alternative forms
- taert (obsolete)
- teert (archaic, Northern, now dialectal)
Etymology
From Middle Dutch tāerte, from Old French tarte.
Pronunciation
- IPA(key): /taːrt/
audio (file) - Hyphenation: taart
- Rhymes: -aːrt
Noun
taart f (plural taarten, diminutive taartje n)
- A pie, cake, cobbler.
- (derogatory) A hag, bag.
Derived terms
- taartdeeg
- taartdoos
- taartpunt
- taartschep
- taartvork
- taartvorm
- pie & cake types
- appeltaart
- bruidstaart
- chocoladetaart
- citroentaart
- fruittaart
- ijstaart
- kersentaart
- klappertaart
- mokkataart
- slagroomtaart
- suikertaart
- verjaardagstaart
- vruchtentaart
- worteltaart
- zandtaart
Descendants
- Afrikaans: tert
- → Indonesian: tar
- Petjo: taart
West Frisian
Etymology
(This etymology is missing or incomplete. Please add to it, or discuss it at the Etymology scriptorium.)
Noun
taart c (plural taarten, diminutive taartsje)
- A cake, pie.
Further reading
- “taart”, in Wurdboek fan de Fryske taal (in Dutch), 2011