naakte
Dutch
Etymology 1
Germanic, cognate with naked, German nackt
Noun
naakte m or f (plural naakten)
- naked person
- Onder de haveloze vluchtelingen waren zelfs enkele naakten.
- Among the destitute refugees were even some nude ones.
- De naakten kleden is één der werken van barmhartigheid.
- Clothing the nude is one of the charitable acts.
- Onder de haveloze vluchtelingen waren zelfs enkele naakten.
Adjective
naakte
- Inflected form of naakt
Verb
naakte
- singular past indicative and subjunctive of naken