laagseizoen
Dutch
Etymology
Compound of laag + seizoen.
Pronunciation
- IPA(key): /ˈlaːx.sɛi̯ˌzun/
- Hyphenation: laag‧sei‧zoen
Noun
laagseizoen n (plural laagseizoenen)
- low season, off-season
- Synonym: hoogseizoen