kraak
See also: krååk
Dutch
Pronunciation
- Rhymes: -aːk
Etymology 1
Cognate with crack
Noun
kraak m (plural kraken, diminutive kraakje n)
- An instance or action of cracking, breaking
- A robbery by breaking and entering
Synonyms
- (breaking): breken
- (breaking and entering): inbreken
Related terms
- afkraken
- plofkraak
- plofkraken
- plofkraker
- ramkraak
- ramkraken
- ramkraker
- kraken
- kraker
Verb
kraak
- first-person singular present indicative of kraken
- imperative of kraken
Noun
kraak f (plural kraken, diminutive kraakje n)
- (navigation) A large, 16th/17th century, Iberian type of war - or commercial naval ship
- (later) A smaller Dutch ship type
Noun
kraak m (plural kraken, diminutive kraakje n)
- (zoology) kraken, giant octopus
- sea monster
- Alternative form of kraken
Synonyms
- (giant octopus): reuzeninktvis, reuzenoctopus
- (sea monster): zeemonster, zeegedrocht, kraakvis
Noun
kraak m (plural kraken, diminutive kraakje n)
- A gallery in a barn or church
Synonyms
- (gallery): hangzolder
References
- M. J. Koenen & J. Endepols, Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse Taal (tevens Vreemde-woordentolk), Groningen, Wolters-Noordhoff, 1969 (26th edition) [Dutch dictionary in Dutch]