kakwangen

Dutch

From kakken (“to shit”) +‎ wang (“cheek, (facial) cone”).

kakwangen pl (plural only, diminutive kakwangetjes n)

单词	kakwangen
释义	kakwangen Dutch Etymology From kakken (“to shit”) +‎ wang (“cheek, (facial) cone”). Noun kakwangen pl (plural only, diminutive kakwangetjes n) The butt cheeks, buttocks Synonyms kakspanen pl billen pl
随便看	uitklappe uitklappen uitklappend uitklapt uitklapte uitklapten uitklede uitkleden uitkledend uitkleed uitkleedde uitkleedden uitkleedt uitkom uitkome uitkomen uitkomend uitkomende uitkomst uitkomsten uitkomt uitkoos uitkoost uitkoze uitkozen