kaakslag

kaakslag

Dutch

Etymology

kaak (“(facial) cheek, jaw”) +‎ slag (“hit”)

Pronunciation

• Audio

  (file)

• Hyphenation: kaak‧slag

Noun

kaakslag m (plural kaakslagen, diminutive kaakslagje n)

1. (literally) A smack on the jaw, blow in the face

   Een kaakslag met de handschoen gold als symbolische uitdaging tot een duel

   A blow in the face with a glove was considered a challenge to duel

2. (figuratively) A hurtful, gross insult, symbolic abuse in word or deed

   Verbale kaakslagen doen vaak beide wangen blozen

   Verbal insults often cause both cheeks to blush

Synonyms

• (literal) muilpeer
• (figurative) affront, hoon