hoogte
Dutch
Etymology
From Proto-Germanic *hauhiþō, equivalent to hoog + -te. Compare English height, Norwegian høyde, Swedish höjd, Icelandic hæð, Old High German hohida, Gothic hauhiþa (hauhiþa).
Pronunciation
Audio (file)
Noun
hoogte f (plural hoogtes or hoogten)
- height
- ter hoogte van
- at a height with
- iemand op de hoogte houden
- to keep someone informed
- iemand op de hoogte brengen
- to brief someone
- Niemand is op de hoogte van het geval.
- No one is informed about the case.
- ter hoogte van
Antonyms
- laagte, diepte
Derived terms
- hoogtepunt
- hoogtevrees
- toonhoogte
- op de hoogte brengen