hoek

See also: hök

Dutch

Etymology

From Middle Dutch hoec, huoc, from Old Dutch *huok, from Proto-Germanic *hōkaz (“hook”), from Proto-Indo-European *kog-, *keg-, *keng- (“peg, hook, claw”).

Pronunciation

IPA^(key): /ɦuk/
Audio (file)
Rhymes: -uk

Noun

hoek m (plural hoeken, diminutive hoekje n)

corner
angle

Derived terms

achthoek
driehoek
glooiingshoek
hellingshoek
hoekbal
hoekhuis
hoekig
hoeksnelheid
hoektand
invalshoek
straathoek
veelhoek
vierhoek
vijfhoek
Windhoek
zeshoek
zithoek