gewoontjes
Dutch
Etymology
From gewoon + -tje + -s.
Pronunciation
- IPA(key): /ɣəˈʋoːn.tjəs/
- Hyphenation: ge‧woon‧tjes
Adverb
gewoontjes
- ordinarily, normally
Adjective
gewoontjes (used only predicatively, not comparable)
- ordinary, normal
- De tocht, die twee tot drie uur duurt, is verre van gewoontjes.
- The journey of about two to three hours is quite out of the ordinary.
- Wat de een mooi vindt, vindt de ander gewoontjes.
- What one person finds attractive, another finds rather ordinary.