fietsbel
Dutch
Etymology
Compound of fiets + bel.
Pronunciation
- IPA(key): /ˈfits.bɛl/
- Hyphenation: fiets‧bel
Noun
fietsbel f (plural fietsbellen, diminutive fietsbelletje n)
- A bicycle bell.
- 1961, Max van Praag, "Als ik tweemaal met mijn fietsbel bel", Decca.
- Als ik tweemaal met mijn fietsbel bel / Nou dan weet j' het wel / Nou dan weet j' het wel
- If I ring twice with my bicycle bell / Well you know what it means / Well you know what it means
- 1961, Max van Praag, "Als ik tweemaal met mijn fietsbel bel", Decca.